https: www.spoorbeeld.nl

NS, ProRail en Bureau Spoorbouwmeester hebben het plan om de stations en de omgeving ervan te vergroenen. Door Bureau Bosch Slabbers Landschapsarchitecten is een handboek gemaakt ‘Nieuw Handboek voor groene inrichting van het reisdomein’. Het handboek is het eerste deel van een spoorlandschapsplan en beperkt zich nog tot het station zelf. Wat het verdere plan gaat inhouden is nog niet bekend. Mogelijk worden daarbij de directe omgeving van het station en de spoortrajecten betrokken.
Eenduidig en herkenbaar spoorbeeld.
Bureau Spoor Bouwmeester, opgericht in 2001 op initiatief van de NS en ProRail, streeft naar een herkenbaar spoorbeeld van de stations. Als uitgangspunt hanteert men onder andere dat de lokale identiteit richtinggevend is. Het groen ondersteunt daarbij de kwaliteiten van de stad of het dorp. Waaruit bestaat dat herkenbare beeld en welke visie over het groen wordt uitgedragen?

Geschiedenis

In het begin van de 20e eeuw lagen veel stations in lege vlaktes. Het vriendelijker maken van de omgeving met tuintjes was een particulier initiatief. Vanaf 1912 organiseerde de ANWB wedstrijden waarbij vooral stationschefs hun best deden en prijzen wilden winnen. De hele stationsomgeving deed mee: gevels werden begroeid met wilde roos of wilde wingerd en er waren bloemrijke tuintjes. NS wilde meer eenheid brengen. Hein Ottto werkte vanaf 1947 bij de afdeling stedebouw van de NS. Hij werd bekend van onder andere het station van Meerssen. Hij wilde meer eenheid brengen in het spoorbeeld. In zijn ontwerpen wordt het vlakke land voorzien van hagen en (dubbele rijen) boomgroepen. Hij zag de spooromgeving als onderdeel van het landschap. Vanaf 1960 werd de afdeling stedebouw groter. Als de architecten en de stedebouwers klaar waren kwam Otto met zijn toevoegingen; zijn ontwerpen waren altijd aanvullend, een aankleding achteraf. Vanaf 1985 was het de bedoeling dat ontwerpteams van meet af aan zouden samenwerken. Het ontwerp van het station van Doetinchem met daktuin kan worden gezien als deze poging tot integrale samenwerking. De daktuin werd geen succes, mogelijk door gebrek aan kennis over onderhoud.

Deel groenaanleg van Hein Otto, station Meerssen, 1961
Station Doetinchem waarbij er een daktuin zou komen.

Recente nieuwe overkapping station Doetinchem met vooral veel aandacht voor zonnepanelen.

Aantrekkelijk, klimaatadaptief en biodivers.

Bureau Spoor Bouwmeester, opgericht in 2001 op initiatief de Rijksbouwmeester, NS en ProRail, streeft als algemeen doel een eenduidig en herkenbaar spoorbeeld na van alle stations. Op de website van het Bureau staat als ambitie ook dat het gaat ook om aantrekkelijkheid, klimaat adaptief, biodivers en robuust.
“Reizigers waarderen hun station hoger als in een overwegend bebouwde en verharde omgeving met bomen, struiken, hagen en vaste planten een vriendelijke en gezonde uitstraling is gecreëerd” aldus Jacqueline Velzeboer, projectmanager omgeving bij het ProRail Perron Programma.

Informatie over visie en beleid is te vinden op spoorbeeld.nl/beleid/station

De flora en fauna langs de sporen is in een eerder onderzoek in beeld gebracht en te vinden bij nl/inspiratie/natuur-langs-het spoor-
Mogelijkheden van circulariteit zijn onderzocht in het kader van de Dutch design week 2020, waarbij met name de gebruikte materialen op kleine stations zijn onderzocht zoals betonranden, stoeptegels, glas en staal.

Visie.

De visie in het Landschapsplan voor het Spoor heeft als uitganspunt dat “het landschap bij wijze van spreken doorloopt tot in de treincoupé”. Voor de inrichting van het station, waar dit handboek betrekking op heeft, speelt het omliggende landschap dus ook een rol. Inrichtingsprincipes zijn gebaseerd op de karakteristieken van de omgeving. Het groen in het station wordt gezien als schakel tussen de landschappen waar de spoorbaan doorheen gaat.
In deze visie wordt geen onderscheid gemaakt tussen de inrichting van het station, de omgeving van het station en de spoorbaan.

In de visie wordt ook geen onderscheid gemaakt in de omvang van de opgave. Is het een grote stad met een nieuw station waarbij stad en station in een vergroend gebied in elkaar overlopen, of is het een kleine stad of een dorp, waarbij het bestaande station uitgangspunt is? Een onderscheid in schaalniveaus (wel als algemene wenselijkheid in de uitgangspunten van het spoorbeeld opgenomen), vinden we hier niet terug.
De integratie van groen in een bestaand treinstation is lastig: eigenlijk te weinig m² om een serieuze vergroening mogelijk te maken. De meeste potentie ligt dan ook in de aanhaking van het stationsgebouw aan de omgeving en in renovatie/nieuwbouwplannen.
Waar sprake is van renovatie/nieuwbouw is wereldwijd inspiratie te halen, maar zeker ook in Nederland.

Inspiratie zonder eenduidig beeld

Paleisbrug Den Bosch, over het spoor heen maar een stuk van het station vandaan. Een mooie verbinding voor mensen en insecten.

Hoogteverschillen bieden naast bloeiende planten op de begane grond kansen voor gradiënt- minnende soorten planten en diertjes. Bomen kunnen – mits slim geplaatst- schaduw bieden voor wachtende reizigers. Een plan van Mecanoo architecten.
Bomen en grasdaken op het perron in Groningen, een voorstel van Koen van Velzen.
Veel bloeiende planten aan de stadszijde van het station in Tilburg.
Het vergroende perron van het busstation bij het treinstation in Tilburg, Cepezed architecten.

Deze voorbeelden in Nederland laten zien goede beplanting zonder conceptuele benadering een prima keuze is. Maatwerk is nodig om iets speciaals te maken. Zie hieronder.

Kreuzbühlstrasse Zürich Zürich Schweiz

Het gebruik van klimplanten in Zurich, Stadlhof station.

Treinstation tussen bomen en groene daken in Jiaxing China, in aanbouw
Kayashima Japan: een bestaande boom is behouden en zorgt voor schaduw, verkoeling en sfeer.
Gare du Nord Parijs wordt opgeleverd in 2024: groene daken en veel borders.
Jardin Perrache in Lyon: op het dak van het stationsgebouw, al tientallen jaren een groen landschap.
Het park gaat verder op Jardin Perrache, Gare Lyon
Jardin Atlantique, Montparnasse station in Parijs, óp het dak van het station, al tientallen jaren een verkoelend park boven de sporen en bereikbaar vanaf de perrons.

Biodiversiteit: ook dat nog!

In de bovenstaande voorbeelden is de hoeveelheid groen zeker aangenaam door onder andere schaduwwerking. Alleen al het kijken naar planten maakt mensen gezonder. In hoeverre met de beplanting nog andere doelen werd beoogd Is onbekend. Fundamenteel en structureel werken aan vergroten van biodiversiteit in de stad wordt toch vaak als lastige opgave gezien. Ook dat nog!

In de visie opgenomen in het ‘’Handboek voor inrichting van het spoordomein” wordt het landschap dus het spoor binnen gehaald. Volgens de visie moet het gekozen sortiment robuust zijn en moet de inrichting zorgen voor optimale inpassing in het ‘’landschap’’. Het concept is een natuurbeeld, waar nodig op kunstmatige manier gemaakt. Men wil in principe inheemse planten toepassen.

In de stedelijke context is het stedelijk ‘’landschap’’ echter de directe omgeving. Het natuurlijke landschap kan daar ver vandaan liggen. Toch gaat de aanpak er van uit dat de Nederlandse landschappen het perron in moeten kunnen komen en daartoe worden de volgende landschappen onderscheiden:
Voedselrijke rationeel verkavelde gronden veen.
Voedselrijke rationeel verkaveld klei.
Onregelmatig verkavelde gronden.
Voedselarm en vlak.
Voedselarm reliëf.

Deze landschapstypen leveren vervolgens de inspiratie op voor de beplanting van het specifieke station.
Zo komen er bij een omgeving van voedselrijke rationeel verkavelde veengronden blauwe tinten omdat dit landschap verwijst naar b.v. slootkanten. Bij rationeel verkavelde klei zien we dijken en rivieren en daarom komen er wuivende en bloemrijke soorten op een station in dit deel van het land. Bij onregelmatig en verkaveld denkt men aan openheid en waterrijk en daarom komen er neutrale en koele kleuren. Bij voedselarm en vlak – landbouwgrond en omsloten bosgebieden- komen er pionierssoorten die langs de akkers bloeien. Bij voedselarm reliëf zien we velden met grassen en heide met weinig bloeiende planten. Daar komen dus warme tinten in het voorjaar en grassen, ook op het station.

Het nadeel van deze benadering is dat die wel heel theoretisch is. Welke gevolgen heeft deze manier van denken voor de inrichting van de stations?

In het handboek wordt voor de inrichting van de perrons en de omgeving uitgegaan van drie componenten: bosschages, hagen en groene eilanden. Daarnaast is een vierde categorie aangegeven n.l. ‘’stedelijke omgevingen’’ . Van deze laatste is het vooralsnog niet duidelijk wat hier mee wordt bedoeld. Bij het referentiebeeld in het handboek is hiervoor een groeneiland op het perron gebruikt. Dit is verwarrend.

De bosschages komen langs de perrons; ze moeten het meest aansluiten bij de omgeving.
Hiervoor zijn inheemse streekeigen bomen en heesters voorzien.
De hagen zijn bedoeld als de lineaire elementen die de reiziger begeleiden naar en op de perrons.
Met de groene eilanden worden groenbakken op de perrons bedoeld waarbij de randen soms als zitplekken kunnen worden gebruikt.

Bosschages.

Bij de beplantingskeuze voor de bosschages is ervan uitgegaan dat deze moeten aansluiten bij de natuurlijke omgeving in de buurt van het station en er wordt van uit gegaan dat de ondergrond hier nog min of meer natuurlijk is (er is mogelijk bij de aanleg van het station minder zand opgehoogd dan bij de hagen en groene eilanden). De voorbeelden voor de verschillende bomen en planten die hier worden gebruikt kunnen de toets van biodiversiteit prima doorstaan. Laten we ervan uitgaan dat zij – als daarvoor ruimte is – aan de randen van perrons en stations liggen. Ze zijn inderdaad robuust en op die plekken en kunnen ze voor insecten en vogels dienen om voedsel te leveren en een schuilplek te bieden.

Hagen.
Op de plekken waar de hagen komen wordt terecht substraat gebruikt om de planten een toekomst te geven. De soortenkeuze van de hagen bestaat uit beuk voor stations op de zandgronden en veldesdoorn waar we in het landschap van de streek rondom het station rijke grond aantreffen.

Groene eilanden.
Hier bewegen de passagiers zich omheen op de verder veelal kale perrons, waardoor de gewenste belevingswaarde van het groen hoge eisen stelt aan de keuze van het sortiment. Hoe slaag je erin om het groen hier het hele jaar aantrekkelijk uit te laten zien? Voor de hand ligt: zorgen voor voldoende hoogteverschil, voldoende groenblijvers in de winter en gedurende de rest van het jaar bloeiende planten. Kies dan nog voor bij-vriendelijke soorten beplanting en de bijdrage aan biodiversiteit is ook geleverd.

De inspiraties uit het handboek leiden tot een plantenkeuze die voor een plantenbak op een perron echter weinig inspirerend lijkt. Er kunnen ook vragen worden gesteld over de biotoop waarin ze oorspronkelijk voorkomen. De wilde gagel kan tijdelijk tegen droogte, maar groeit vooral in natte gebieden en oogt eerder fraai in groepen in een natuurlijke omgeving.

Uitwerking:
Het Bureau Bosch Slabbers Landschapsarchitecten heeft een analyse gemaakt van de groenkwaliteit op 20 stations in Nederland. Vooral de soortenrijke beplantingen in de ‘’eilanden’’ scoren positief omdat de belevingswaarde groot is.

Analyse van 20 stations.

  • De analyse is gedaan op basis van vorm, belevingswaarde, sortiment en duurzaamheid.
  • Bij de vorm is gekeken naar het aantal eilanden, de omvang, de ligging en het materiaal.
  • Bij belevingswaarde naar de kleur, de hoogte en de structuren.
  • Bij sortiment naar de beplanting die is toegepast.
  • Bij duurzaamheid naar bewatering, bomen en biodiversiteit. Een aandachtspunt is om voldoende bomen neer te zetten op plekken waar mensen in de schaduw moeten wachten op de trein. Op hete dagen is het vaak erg warm op de stations.

Per station zijn op basis van deze waarneming een aantal conclusies getrokken. In deze analyses zijn behalve de tekst ook tekeningen en foto’s opgenomen.

Helaas ontbreken eindconclusies met aanbevelingen. Hierdoor wordt er geen echte verbinding gelegd tussen de huidige en de gewenste situatie. Tussen wat al goed werkt en wat in het nieuwe plan wordt beoogd.
De 20 bekeken stations laten wat groeninrichting betreft vooral veel verschillen zien. De beplanting varieert per station van vooral (op de foto) bloeiende planten tot alleen groenblijvende heesters of hagen.

De analyse per station is eerder globaal en indicatief dan precies. Dat geldt vooral voor de onderdelen belevingswaarde, sortiment en duurzaamheid.
Als uitgangspunt staat dat voor de belevingswaarde van belang zijn: de kleur, structuur, hoogte en de seizoenen. Vooral de seizoenen zouden verder uitgewerkt moeten worden. Is er elke tijd van het jaar iets bloeiends, zijn er voldoende wintergroene soorten? Kleur hoeft niet de eerste zoekterm te zijn. Kies voor bij-vriendelijke soorten en de kleur is goed. De bloemen bloeien immers vooral na elkaar. Wel belangrijk voor beleving is het om hoogteverschillen van planten aan te brengen.
Bij duurzaamheid wordt gekeken of er voldoende water bij de planten kan komen. Inderdaad een belangrijk element: de meeste omrandingen van de borders laten het water dat op het perron valt niet door in de border. Biodiversiteit is soms rechtstreeks gekoppeld aan inheems. Dat hoeft niet. Niet inheems kan toch een grote bijdrage leveren. Als je naar een plant of natuurlijke associatie van planten in een landschap kijkt kan inheems en biodivers goed aan elkaar wordt geknoopt, maar in een stedelijke context valt daar wel meer over te zeggen. Hier wordt immers een kunstmatige situatie gecreëerd waarbij het door de combinatie van belevingsaarde en biodiversiteit en het hele jaar door bloeiende planten heel goed te verantwoorden is om ook voor een aantal niet inheemse planten te kiezen.

Biodiversiteitsproef.

De beplanting die wordt geadviseerd zou moeten voldoen aan de bloeiboog: bloeiende planten die elkaar afwisselen in bloei. Er is voor insecten dan altijd iets te halen. Dat element ontbreekt helemaal in de handleiding. De bosschages kunnen samen met de eilanden een interessante biotoop gaan vormen. Het snoeibeleid is daarbij cruciaal. Snoeien zodanig dat bloeien wordt gestimuleerd en bessen lang mogen blijven hangen. Zorg ook voor nestgelegenheid voor vogels.

Voorbeeld van een bloeiboog.

Insectenlinten.

Het stationsgebied kan, mits goed uitgevoerd, een oase worden in een stedelijke omgeving. Deze oases moeten met elkaar verbonden worden willen we de insectenstand verbeteren. De omgeving van het station en de spoortrajecten bieden hiervoor kansen.
Het zou mooi zijn als de ecologische waarde van stations, maar ook van de spooromgeving worden versterkt. Er groeien en leven langs het spoor bijzondere soorten. Het is waard om allereerst uit te gaan van de bestaande ecologische kwaliteit langs de bermen van de sporen voordat hier nieuwe kunstmatige ontwerp-aspiraties op los worden gelaten.

Al met al

Dit deel van het voorgestelde plan beperkt zich tot toevoegingen op en rond het perron.
Voor de bosschages en hagen kunnen de aangegeven kansen worden opgepakt. Het is zeer de vraag of hiervoor een handboek nodig was. De eilanden zijn vooralsnog onvoldoende gedefinieerd. Dat is maar goed ook. Laten we hopen dat er de komende jaren niet overal dezelfde verhoogde eilandjes komen met verhoogde betonnen rand, zoals die nu op een aantal perrons zijn te zien. Zorg vooral voor een inrichting die aansluit bij de condities en optimale mogelijkheden. Flexibiliteit en maatwerk is belangrijk.. Voorkom een vorm-keurslijf dat voor de komende jaren vast ligt en Voor de “eilanden” moet de biodiversiteit (bloeiboog) gecombineerd met groenblijvende planten en wat hoogteverschillen beter worden uitgewerkt. Het conceptueel landschapsprimaat mag hier weg.
Er zou meer oppervlakte gebruikt kunnen worden om planten neer te zetten. Dat hoeft niet alleen kijkgroen te zijn, maar kan ook op b.v. de uiteinden van de perrons waar weinig mensen komen. Hier gaat immers niet alleen om belevingswaarde, maar ook om natuurdoelen los van de mens.
En waarom geen bomen op de perrons? Zoals op schaarse voorbeelden is te zien is dat sterk kwaliteitsverhogend!
Geef stations bij renovatie/nieuwbouw ruimte om veel biodivers groen te integreren (daken/gevels) en laat het te theoretische concept van koppeling aan regionale landschappen los.